INTERVIEW AT KASTEEL WAARDENBURG


AN EVENING WITH ...

Public Procurement

AANBESTEDINGEN MOETEN MEEBEWEGEN MET DE MARKT


Etienne van Bladel van de Academie voor de Rechtspraak in gesprek met zes deskundigen op het gebied van public procurement:
Mirrel Gerver, inkoopadviseur en aanbestedingsjurist, gemeente Alkmaar; Dik van Manen, adviseur aanbesteden en contracteren, Twynstra Gudde; Nadi Modderman, adviseur Stedelijk Water, Arcadis;
Thomas van Doorn, clustermanager inkoop, gemeente Utrecht;
Janet Meesters, advocaat en specialist aanbestedingsrecht, DLA Piper in Amsterdam; Brenda Nijhuis, advocaat, provincie Noord-Holland

Mirrel Gerver


Inkoopadviseur en aanbestedingsjurist
Gemeente Alkmaar

Dik van Manen


Adviseur aanbesteden en contracteren
Twynstra Gudde

Nadi Modderman


Adviseur Stedelijk Water
Arcadis

Thomas van Doorn


Clustermanager inkoop
Gemeente Utrecht

Janet Meester


Advocaat en specialist aanbestedingsrecht
DLA Piper in Amsterdam

Brenda Nijhuis


Advocaat
Provincie Noord-Holland

THE INTERVIEW


Communicatie en circulariteit als uitdagingen

Bij de uitvoering van een project hebben de opdrachtgever en opdrachtnemer in wezen een gezamenlijk doel: bijvoorbeeld de realisatie van een circulair gebouw of de aanleg van een weg op een manier die zo min mogelijk belastend is voor het milieu. Iedereen is het erover eens dat samenwerking en communicatie belangrijke randvoorwaarden zijn om de uitvoering van een project tot een succes te maken.


Opvallend is dat de daaraan voorafgaande aanbesteding zich vaak kenmerkt door een gebrek aan samenwerking en communicatie.
Daarbij speelt onder meer een rol dat ten aanzien van het beschikbare versus het benodigde budget de belangen van de opdrachtgever en
de potentiële opdrachtnemer uiteenlopen. Ook het verloop van een aanbestedingsprocedure zet de verhoudingen soms (onnodig) op scherp. Dit lijkt mede het gevolg van wantrouwen over en weer en een formalistische benadering van het aanbestedingsproces, waarbij alle partijen bang zijn de gebaande juridische paden te verlaten. Het op gang brengen van een open dialoog tussen opdrachtgever en inschrijvers in de aanbestedingsfase lijkt noodzakelijk om het succes
in de uitvoering van een project te vergroten.

De bloeiende economie en de daarmee gepaard gaande sterke toename van (grote) bouwprojecten die door overheden in de markt worden gezet, maakt die behoefte aan communicatie alleen maar voelbaarder. De machtsbalans is in de loop van nauwelijks een jaar namelijk verschoven van de kant van de overheid, de opdrachtgever, naar die van de bouwbedrijven, de opdrachtnemers. “Je leest allerlei berichten over potentiële inschrijvers die afhaken, budgetten die overschreden worden en bouwers die ronduit zeggen dat ze alle verlieslatende en te risicovolle tenders zat zijn en alleen nog maar inschrijven als ze een reële kans hebben om te winnen, en dan bij voorkeur in aanbestedingen waarin zij zich kunnen onderscheiden op kwaliteit en het niet om de laagste prijs gaat,” zegt Janet Meesters, advocaat en specialist aanbestedingsrecht bij DLA Piper in Amsterdam. “Inschrijvers klagen terecht dat zij iedere keer hoge kosten moeten maken om mee te doen aan overheidsaanbestedingen. Door het afhaken van inschrijvers en budgetoverschrijdingen mislukken steeds meer aanbestedingen. Volgens het vakblad Cobouw staan we hierbij nog maar aan het begin. Is de situatie werkelijk zo ernstig?”

Niet interessant genoeg

Nadi Modderman, adviseur bij Arcadis, herkent dit plaatje. “Onlangs maakte een opdrachtgever zich enorm zorgen of die partijen die hij nodig had voor een aanbesteding wel beschikbaar zouden zijn voor het werk. Tijdens een belronde bleek die zorg terecht. Een aantal bedrijven vond deze aanbesteding in deze tijd niet interessant genoeg om op in te schrijven. Hoe trigger je die partijen om wel mee te doen? Hoe kun je daar je aanbestedingsprocedures op inrichten? Het was een niet-openbare Europese aanbestedingsprocedure en uiteindelijk hielden we op het laatste moment slechts één inschrijver over.”


Thomas van Doorn, clustermanager inkoop bij de gemeente Utrecht, is dit fenomeen evenmin onbekend: “De laatste paar maanden krijgen we gewoon echt te weinig inschrijvingen binnen. En dan is dat niet alleen voor werken, maar ook op aanbestedingen voor allround producten of diensten. Eén, twee, drie, waar het er een paar maanden geleden nog tien, twaalf, veertien waren. Ook wij krabben ons achter de oren met de vraag: wat moeten we anders doen om die partijen weer te verleiden mee te doen? Wellicht namen ze al die administratieve rompslomp en die dure procedures voor lief, maar nu is de markt krap en hebben ze liever niet de gemeente als opdrachtgever.“

Nog wel acceptabel

Dik van Manen, adviseur aanbesteden en contracteren bij Twynstra Gudde, heeft eveneens inschrijvers midden in de aanbesteding zien afvallen. “Je weet uiteindelijk niet wat de precieze reden is dat ze zich terugtrekken, maar het gevolg is dat je je in allerlei bochten gaat wringen om te zorgen dat de overblijvers toch maar aan boord blijven. De tijd is er ook niet om te zeggen: we laten het er maar op aankomen en dan kijken we wel verder. Op het laatste moment kan de directie van één van de overblijvers alsnog zeggen dat ze het risico toch maar niet neemt. Tegelijkertijd moet ik wel ergens een lijn trekken om te voorkomen dat marktpartijen de opdrachtgever het vel over de oren [JM1] halen. Daardoor loop ik wel het risico dat we straks helemaal niemand overhouden en dus moet je waar dat kan meebewegen. Over dingen die je misschien voorheen vrij normaal vond als opdrachtgever en die ook overal in de markt geaccepteerd werden, moet je nu twee of drie keer nadenken."


Brenda Nijhuis, advocaat bij de provincie Noord-Holland, met als specialisme bouw- en aanbestedingsrecht, is van mening dat het wellicht helpt als partijen zich beter kunnen voorbereiden op toekomstige aanbestedingen. “Zeker bij grote opdrachten lijkt het me van belang met een marktconsultatie te kijken hoe een markt op een mogelijk toekomstige opdracht reageert. Ook kunnen opdrachtgevers periodiek een soort vooraankondigingen doen zodat partijen weten wat diverse opdrachtgevers de komende periode allemaal op de planning hebben staan en hier rekening mee kunnen houden. Bij kleinere opdrachten zie ik een spanningsveld. Aan de ene kant is het praktisch en doelmatig om bij de kleinere werken, leveringen en diensten veel in een raamovereenkomst te gieten en vervolgens te zorgen dat zodra partijen binnenboord zijn de verplichting wordt opgelegd dat ze meedoen met eventuele minicompetities. Aan de andere kant wil je echter het MKB kansen geven. Als je hele grote raamovereenkomsten gaat optuigen, dan gaan die twee doelstelling elkaar misschien bijten.”

Reële vergoeding en aansprakelijkheid

Volgens Mirrel Gerver, inkoopadviseur en aanbestedingsjurist bij de gemeente Alkmaar, is het bijna niet meer te vermijden dat overheden water bij de wijn doen. “Het gaat de inschrijver niet alleen om de tijdsdruk, om het budget, maar ook om de aansprakelijkheid. Vaak zie je dat aanbestedende diensten de volledige aansprakelijkheid bij de opdrachtnemer neerleggen. Helemaal als de markt verzadigd is, is dit iets waar de opdrachtnemer niet mee akkoord gaat. Als zij daar vervolgens tijdige vragen over stellen kan de aanbestedende dienst dit aanpassen. Aan de andere kant is het goed als aanbestedende dienst van te voren te bedenken welke aansprakelijkheid reëel is.”


De markt is, met andere woorden, sterk in beweging. Alles wat jarenlang niet ter discussie stond, staat dat tegenwoordig wel.
Dat geldt ook voor de kosten die een inschrijver moet maken om überhaupt mee te kunnen doen. Brenda Nijhuis heeft vóór ze bij de provincie kwam werken ook inschrijvers geadviseerd. “Voor inschrijvers is de hoogte van de te maken kosten voor de inschrijving en het wel of niet vergoeden van (een deel) daarvan zeker ook een overweging. Als een inschrijving veel inspanningen vergt, er sprake is van veel risico’s en slechts een kleine kans op gunning en er staat geen enkele vergoeding tegenover, dan wordt daar kritisch naar gekeken. De aanbestedende dienst zou er daarom voor kunnen zorgen dat aan inschrijvers een reële vergoeding gegeven wordt voor al het rekenwerk.” Dik van Manen is van mening dat overheden kritisch mogen kijken naar wat ze precies van de inschrijvers willen weten, “want daar ontspoort het geregeld. Dan hoor je achteraf dat er enorme bedragen aan tenderkosten zijn gemaakt, deels voor informatie die helemaal niet relevant is voor het project. Natuurlijk mag er best een aanbiedersrisico in zitten, maar zeker in de huidige markt is een reële vergoeding noodzaak, met name als je al in de aanbiedingsfase dingen gaat vragen die je eigenlijk pas in de uitvoeringsfase hoeft te weten.”

Communiceer met de markt?

Janet Meesters vraagt het gezelschap of het vergroten van de actieve rol van de inschrijvers een oplossing biedt: “Met de implementatie van de nieuwe aanbestedingsrichtlijnen zijn de mogelijkheden om te onderhandelen en met de inschrijvers een dialoog te voeren verruimd. Daarbij hoeft niet per sé een uitvoerig (en kostbaar) dialoog- of onderhandelingstraject te worden doorlopen; aanbestedende diensten hebben de mogelijkheid om light varianten van deze procedures toe te passen. In hoeverre is het voeren van een dialoog of onderhandelingen zinvol in aanbestedingen? Verder gaan dan het: bedankt voor je inschrijving, ik beoordeel hem en dan ontvang je te zijner tijd wel de gunningsbeslissing?”


Dik van Manen gelooft daar zeker in: “Een officiële dialoog is misschien alleen geschikt voor grotere projecten, maar je moet eigenlijk bij elke inschrijving het gesprek aangaan over de opdracht, risico’s en budgetten. Waar zit de pijn nu precies? Dat lukt gewoon niet altijd via een inlichtingenprocedure op papier.”

Thomas van Doorn ziet echter al snel de grens in zicht komen zoals die bepaald wordt door de mededingingsprocedures. “Als je een dialoog optuigt, dan puur om te communiceren en de feeling te houden met inschrijvers, maar niet om inschrijvers mee te laten denken over het bestek of over de eisen, want dan jaag je ze ook weer op kosten."

Juristengedoe

De moeilijkheden die overheden het afgelopen jaar ondervonden met het verkrijgen van voldoende inschrijvingen lijken dus niet alleen economische redenen te hebben maar ook communicatieve. Aanbesteders en inschrijvers praten langs elkaar heen – als ze überhaupt al met elkaar praten.
Volgens Dik van Manen leeft onder iedereen sterk de angst buiten
de formele gebaande paden te treden. “Het is natuurlijk een beetje juristengedoe geworden, al die aanbestedingen.
Het is heel formeel recht, bestaande uit allemaal regeltjes waar je je strikt aan moet houden. Dus dan gaan we maar heel formeel met elkaar communiceren. Neem een concurrentiegerichte dialoog, die verloopt zeer formeel, terwijl die toch juist bedoeld
is om open met elkaar het gesprek aan te gaan.
Die krampachtigheid draagt niet bij aan het proces na gunning. Daarom moet het in de communicatie en in de samenwerking vooraf beter gaan. Tegelijk zien we dat het moment van gunning een waterscheiding is. In de aanbestedingsprocedure wordt op het scherpst van de snede geconcurreerd en ook de belangen tussen de inschrijvers en de aanbesteder zelf lopen uiteen.
Ná de gunning verwacht de opdrachtgever dat die aannemer in één keer in een samenwerkingsmodus terechtkomt. Even een andere pet opzetten en een ander hesje aantrekken, zo simpel ziet men het.
Als je elkaar eerst de tent hebt uitgevochten, kan dat natuurlijk niet."

‘Zie bestek’

Nadi Modderman wijst op het gebrek aan tijd, waardoor er vaak geen mogelijkheid meer is om onderhandelingen of een dialoog in te bouwen: “Nu hebben we het project bedacht en over een half jaar moet het klaar zijn.” Janet Meesters vindt dat aanbesteders soms ronduit bot zijn in hun reactie op vragen van inschrijvers: “Die inschrijvers stellen dan goede vragen voor de Nota van Inlichtingen en blijken ontzettend goed op de hoogte te zijn van wat er wel en niet mag. De vragen worden uitgebreid toegelicht en besloten met het verzoek aan de aanbesteder om iets aan te passen of te verduidelijken. En die zegt dan botweg: ‘Nee, zie bestek.’ En dat meerdere malen in dezelfde Nota van Inlichtingen. Misschien heeft dat met tijdgebrek te maken, maar volgens mij ook met gemakzucht. Het afvinken van actiepunten in plaats van daadwerkelijk communiceren over pijnpunten in de aanbesteding."


Thomas van Doorn roept aanbesteders op achter hun pc vandaan te komen. "Als je kijkt waarover je kortgedingen hebt met ondernemers blijkt na de rechtszitting vaak dat ze zich niet gehoord voelden.
‘Ik wil nu even mijn recht halen, ik was er helemaal klaar mee, met die gemeente.’ Daarom denk ik dat de gemeente na de gunningsbeslissing standaard een gesprek moet voeren met afgewezen inschrijvers om deze beslissing toe te lichten. ‘Dat is gevaarlijk,’ hoor je dan zeggen, ‘want dan loop ik het risico dat het afwijkt van wat ik formeel in de brief heb gecommuniceerd.’ Maar het wekt wel veel goodwill bij ondernemers."


Brenda Nijhuis benoemt dat het ARN 2016 een regeling kent waarbij de communicatie over dergelijke beslissingen geformaliseerd is. “Bijvoorbeeld een regeling waarbij een inschrijver binnen vijf dagen
na de gunningsbeslissing klachten schriftelijk kenbaar kan maken.
De opschortende termijn gaat vervolgens pas lopen nadat er een reactie op die klacht is gegeven. Ik denk dat dit op zich best een mooie regeling is om ook buiten de speciale sectoren uit te werken. Maar om terug te komen op de vraag hoe het mogelijk is dat er in Nota’s van Inlichtingen soms antwoorden worden gegeven als ‘Zie bestek’, ik denk dat daar ook nog wel een rol ligt voor de inschrijvende partijen. Bij aanbestedende diensten bestaat soms een huivering om uitgebreid te antwoorden als niet helemaal duidelijk is wat de exacte aanleiding en achtergrond is van een vraag. Waar denkt die betreffende partij allemaal aan? De inschrijvende partij moet dus zorgen dat de vraag dusdanig goed geformuleerd isdat het voor iedereen heel helder is naar welk antwoord ze op zoek is. Als dat het geval is dan kun je als aanbestedende dienst ook niet volstaan met een antwoord ‘Zie bestek’, want blijkbaar was dat bestek voor die partij dan niet duidelijk.”


Mirrel Gerver ziet de meerwaarde van meer communiceren, ook al is niet elke vraag of klacht van een inschrijver altijd even terecht. “Probeer met elkaar in gesprek te blijven. Probeer je als aanbestedende dienst niet te verstoppen of er vanuit te gaan dat alles wat je neerzet ook mag omdat je een aanbestedende dienst bent.



Aan de andere kant zou ik inschrijvers willen adviseren ook goed te lezen en niet bij bijvoorbeeld het zien van de GIBIT voorwaarden meteen de waslijst met standaard vragen in te dienen. Welke vragen hebben nu echt betrekking op de betreffende aanbesteding? Ga er vanuit dat een aanbestedende dienst zijn best doet alles zo goed mogelijk in de markt te zetten.


Inschrijvers kijken misschien ook niet altijd even serieus naar wat er nu echt op tafel ligt. En bij elke aanbesteding krijgen we ook weer dezélfde vragen. Door beter te lezen en meer te communiceren wordt dat wellicht voorkomen. Ook bij afwijzingsbrieven: leg uit waarom een partij het niet geworden is en wil zo’n partij nog graag een extra toelichting nodig deze dan uit. Ook tijdens de bezwaarperiode. Vaak helpt een goed gesprek veel meer dan het op een kort geding laten uitkomen. Zo wordt de inschrijver gehoord en kan de aanbestedende dienst goed uitleggen waarom deze inschrijver het helaas niet geworden is.”

Oud en nieuw wantrouwen

Onduidelijkheid is volgens Janet Meesters in niemands belang. Aanbesteders moeten zich realiseren dat onduidelijkheden die zij in de aanbestedingsfase laten voortbestaan kunnen leiden tot meerwerk en vertraging in de uitvoering van het project. In zoverre hebben zij er zelf ook alle belang bij om in de aanbesteding kritisch te kijken naar probleempunten die de inschrijvers opwerpen.


In the end lopen ook de belangen van de opdrachtgever en de opdrachtnemer niet helemaal parallel. Het uiteindelijke doel van een bouwproject kan wel aan beide kanten gelijk zijn, maar voor de opdrachtgever is het project mede een succes als het binnen het budget wordt gerealiseerd, terwijl voor de opdrachtnemer het succes mede afhankelijk is van de marge die hij op het project maakt.
Dit hangt samen met de risico’s en onzekerheden die zijn verbonden aan het project en de mate waarin zij zich verwezenlijken. Zodra het daar tussen partijen gaat wringen, komt ook de samenwerking onder druk te staan. Afspraken in de aanbestedingsfase over een redelijke risicoverdeling en allocatie van risico’s bij de partij die de betreffende risico’s het beste kan beheersen, kunnen behulpzaam zijn om dit soort discussies te voorkomen.”


Thomas van Doorn noemt het geen wantrouwen. “Papier zegt ook niet alles. Je weet niet altijd wat er achter een vraag zit, of die ondernemer goede bedoelingen heeft. Je snapt ook niet altijd wat er wordt gevraagd, dus ga je wollige antwoorden geven, of juist hele korte.”
Dik van Manen herkent het wel: “Ik loop al even mee in het vak en ik kom tot mijn verbazing nog steeds opdrachtgevers tegen die zeggen dat een aannemer hier alleen maar is om ons een poot uit te draaien. Dat oude gedrag is nog steeds niet helemaal weg. En dat ondanks alle mooie marktvisies en visies op samenwerking die absoluut wel ingang vinden. Dat wantrouwen wordt inderdaad gevoed door een wollige vraag waarvan je vermoedt dat er misschien iets achter zit.
Het wegnemen van wantrouwen begint met helder en transparant communiceren, van beide kanten.”

Interne organisatie meekrijgen

Voor een correcte toepassing van de aanbestedingsregels moet ook de interne keuken van de aanbesteder op orde zijn. Hoe krijgt die zijn organisatie mee in het correct aanbesteden en hoe maakt die de toegevoegde waarde daarvan duidelijk aan de interne klant?
Mirrel Gerver denkt dat deze kwestie perfect aansluit bij de vorige: “Vaak staan projecten onder sterke tijdsdruk. De interne klant of de behoeftesteller is zelf al de markt opgegaan en heeft gezien welke partij precies biedt wat hij hebben wil. Maar ja, het komt boven de Europese aanbestedingsdrempel, of juist net niet. Je beleid zegt dan de meervoudig onderhands procedure te gaan volgen. Dat vindt de behoeftesteller ingewikkeld, omdat er dan weer zoveel partijen uitgenodigd dienen te worden en wie weet wint de partij die hij of zij op het oog heeft niet. Het kost allemaal tijd. Hoe zorg ik ervoor dat ik toch krijg wat ik hebben wil? Om die reden kan het lastig zijn de interne organisatie mee te krijgen in het aanbestedingsproces. Als de behoeftesteller heeft gekregen wat hij wil is er rust; als er een andere partij uitrolt dan de beoogde, dan is inkoop vaak de gebeten hond.
Om inkoop meer op de kaart te zetten zou ik adviseren om succesvolle inkooptrajecten ook te vieren en gemeentebreed bekend te maken Door inkoop bij de aanvang van het project in te schakelen worden vaak teleurstellingen voorkomen.”

Nadi Modderman merkt soms dat afdelingen van opdrachtgevers knorrig worden als het project na gunning van start gaat. “De interne afdelingen weten vaak heel goed wat ze willen hebben, maar worden niet altijd (juist) meengenomen in de projectuitvraag. Vervolgens doorloopt opdrachtnemer het KES (klanteisen)-proces en blijken eisen onverenigbaar met de opdracht. Dan gaat de samenwerking wringen, tussen opdrachtgever en opdrachtnemer maar ook intern. Vooral met de beherende afdelingen heb ik vaak het idee dat die niet betrokken worden in het voortraject, zodat ze daarna op hun achterste benen gaan staan.” Bij de gemeente Utrecht is dat gemor voorbij, zegt Thomas van Doorn. “Die omslag is nu wel gemaakt, mede door het instellen van een tenderboard. Daardoor moet je als aanbesteder nu verplicht langs je directie. Dat is misschien niet leuk,een beetje schoolmeestergedrag, maar het draagt er wel aan bij dat iedereen de tijd neemt voor het hele proces. Wat ook heel erg helpt, is dat we standaardcontracten, standaardbestekken en standaard offerte-aanvragen hebben gemaakt voor de beleidsmedewerkers die af en
toe moeten inkopen.”

Klikgesprekken

Mirrel Gerver merkt dat inkopers het, ondanks de beschikbaarheid van een hele toolkit met zo simpel mogelijke offerte-aanvragen, toch makkelijker vinden ‘even’ in de telefoon te klimmen. “Die adviseur heeft me vorige keer wel erg goed geholpen en nu hebben we een nieuw project en bellen we die adviseur weer op. Op die manier wordt dan toch een opdracht verleend. Achteraf stellen we ons de vraag: hoe kan het nou dat er zoveel geld naar die partij is gegaan voor één project? Hoe is dat dan ingekocht? Inkoop komt dan vaak met lastige vragen en is dan vaak de gebeten hond.” Thomas van Doorn ziet dat vooral gebeuren bij pilots. “Collega’s beginnen met een klein, simpel opdrachtje. Met de allerbeste bedoelingen gaan ze eens sparren met een ontwerper, bijvoorbeeld over de inrichting van een parkje. Dan hebben ze echt een klik en willen met die persoon verder.
En dan ben ik de spelbreker, want dat wordt anders rollenderwijs een inkoopproces, terwijl er in eerste instantie helemaal geen inkoopbedoeling was. Je staart je natuurlijk ook wel een beetje blind op die ene waar je die klik mee hebt. Want heb je ook andere klikgesprekken gehad? Is die ene ontwerper wel echt de leukste ontwerper? Misschien ben je die toevallig op een conferentie tegengekomen, maar ja, wat als je tegen een ander was aangelopen? Inkoop technisch bezien is het wel begrijpelijk maar niet handig.”

De risico’s van innovatie

Circulair inkopen is hot. Overheden hebben tal van projecten lopen op dat gebied, maar de meeste winst is te behalen met circulair bouwen, omdat juist de bouwsector veel afval veroorzaakt, veel CO2-uitstoot veroorzaakt en grondstoffen steeds schaarser en duurder worden. Circulair inkopen vergt echter een andere wijze van ontwerpen, realiseren en onderhouden. Bieden de huidige aanbestedingsregels daar voldoende ruimte voor?


“Circulariteit staat ook bij de provincie hoog op de agenda,” stelt Brenda Nijhuis, “maar we worstelen soms met de risico’s van innovaties. Die zijn vooraf niet altijd goed in te schatten. Leveranciers kunnen bijvoorbeeld nog geen garanties geven met betrekking tot onze eisen over levensduur. En de afdeling Beheer en Uitvoering wil daar natuurlijk wel meer over weten. Wat me opvalt is hoeveel discussie er nog is over de vraag wat eigenlijk duurzaam is. Wat is bijvoorbeeld biobased en wat is circulair? Waar ligt de grens? Je hebt als jurist adviesbureaus nodig die jou dat gaan uitleggen, maar dat maakt het niet eenvoudiger om daar een gunningsmethodiek op los te laten. ”


“Dit leeft zeker,” zegt Nadi Modderman. “Er zijn heel veel partijen die de Green Deal hebben ondertekend en we zijn allemaal bezig met duurzaam GWW. Maar hoe het nou precies moet landen en wat nou het beste is in je aanbesteding en je inkoopstrategie, dat blijven lastige kwesties. Ik doe nu bijvoorbeeld een aanbesteding voor een sloopwerk van twee zuiveringsinstallaties. Maar wat kunnen we nu voor circulariteitscriteria stellen aan een sloper? Die denkt immers al op zo’n circulaire manier dat hij alles wat hij afbreekt nadien kan verkopen. Laatst hoorde ik bij een ander project over biobased asfalt. Dat was het summum, dat moest worden toegepast. Bij navraag bleek de lokale producent het, wegens succes, helemaal niet te kunnen leveren. Het kon nog wel helemaal uit de andere kant van Europa komen. Ja, hoe duurzaam ben je dan bezig?”

Intrinsieke motivatie

Janet Meesters ziet nog steeds een spanningsveld tussen duurzaamheidseisen en de aanbestedingsregels.
Een goed voorbeeld is het beoordelen van de transportafstand als onderdeel van de gunningscriteria. Hoe nobel ook het hiermee beoogde doel, het belonen van een korte transportafstand is bij uitstek discriminatoir, want daarmee benadeel je per definitie ondernemers uit andere lidstaten. Dat mag dus niet op grond van het gelijkheidsbeginsel. Het is soms een uitdaging om een goedbedoeld duurzaam of sociaal criterium binnen het aanbestedingsstramien te laten passen."

Dik van Manen vindt de vertaling van dergelijke ideeën in concrete gunningscriteria soms erg mager. “Dan weegt dat voor tien of vijftien procent mee in de uiteindelijke beoordeling. Wat is daarvan nu de toegevoegde waarde? Je kunt beter kijken of de architecten en adviseurs die je selecteert werkelijk ervaring hebben met duurzaam bouwen.” Thomas van Doorn is het daarmee eens: “We willen af van maatschappelijk verantwoord inkopen en evolueren naar maatschappelijk verantwoord opdrachtgeverschap. Onze opdrachtgever moet een intrinsieke motivatie hebben om zijn gebouw circulair te krijgen. Inkoop hoeft daarin alleen maar te ondersteunen en geen aanjaagfunctie te vervullen. Daar zijn we nog lang niet, maar moeten we wel naar toe. Als de opdrachtgever het niet voelt, gaat hij er in het contract straks ook niet op sturen of controleren. We moeten af van duurzaamheidselementen zoals de belofte om vijftig bomen te planten gedurende de overeenkomst, of alle medewerkers elektrisch te laten rijden, want daar winnen we de oorlog echt niet mee. Om een bruggetje te maken naar de noodzaak voor betere communicatie waar we het over hadden: wat je makkelijk kan doen is aan de voorkant al vragen aan de markt wat er eigenlijk mogelijk is. Een voorbeeld is een plastic weg. Vraag aan de voorkant aan de markt welke circulaire ideeën er bestaan. En dan hoor je uit de markt dat het mogelijk is een plastic weg te realiseren. Nou, fijn, dat gaan we uitvragen. Dan kan je bij wijze van spreken op de laagste prijs gaan gunnen. De marktwerking functioneert, door aan de voorkant de ideeën te laten opborrelen. En dat helemaal los van de aanbesteding.